Ecclesiastes 6

1) voor zijn ziel

Dat is, van al wat zijn hart begeert.

2) God geeft

Dat is, God geeft hem niet, dat hij het vrijmoedig en vredig geniet, dewijl Hij hem uit deze wereld haalt eer hij verkregen heeft het genoegen, dat hij zichzelven ingebeeld had. Of, dewijl hij bij levenden lijve uit het bezit zijner goederen gestoten wordt, en zien moet dat een vreemde zijne goederen bezit. Of, al leeft hij lang en behoudt zijne goederen, dat hij het hart niet heeft om de goederen met geneugte te gebruiken of te genieten. Verg. boven Pred. 5:18.

Ec 5.19

3) een vreemd man

Hij zij dan een vijand, die ze met geweld hem ontneemt, of een verre bloedverwant; of iemand anders, die hem niet bestaat.

4) die opeet.

Te weten rijkdom.

5) honderd [kinderen]

Dat is, vele, een zeker getal voor een onzeker.

6) het goed,

Zie Job 21. 13.

Job 21.13

7) hij ook geen begrafenis had

Dat is, dat het zo met hem stond, dat hem geen eerlijke begrafenis mocht gebeuren; maar dat hij die tevoren in grote eer geleefd heeft onbegraven daarheen geworpen werd, gelijk Saul; 1 Sam. 31:8,9,10; Isebel, 2 Kon. 9:35; Jojakim, Jer. 22:19; en anderen meer.

1Sa 31.8,9,10 2Ki 9.35 Jer 22.19

8) ik zeg, dat een

Te weten naar het oordeel des vleses en in aanmerking van de uiterlijke toevallen; dewijl een misdracht of misval vrij is van al de ellenden, die zodanig een mens onderworpen is; zie Job 3:16.

Job 3.16
9) met ijdelheid

Dat is, tevergeefs, want zij geniet dit leven en deze wereld niet.

10) komt

Te weten in deze wereld, uit der moeder lichaam.

11) zij, en

Te weten de misdracht.

12) in duisternis

Dat is, zonder dat men er van weet te spreken, of dat men er enige kennis van heeft: gelijk hetgeen in duisternis geschiedt, van de mens niet gezien wordt.

13) met duisternis

Te weten in het graf onder de aarde. De zin is: Men gedenk derzelve niet meer.

14) heeft zij de zon

En dienvolgens valt het haar niet bezwaarlijk die te ontberen.

15) hij.

Te weten die gierigaard, van wien gesproken is Pred. 6:2,3.

Ec 6.2,3
16) hij ook

Te weten die gierigaard.

17) zag; het goede niet

Dat is, genoot.

18) gaan zij niet allen

Alsof hij zeide: Wat zal hem dan zijn lange leven baten? Want hij moet eindelijk zowel onder de aarde als de misdracht, die niet een dag op de wereld geleefd heeft; of gelijk anderen, die maar weinig tijds geleefd hebben.

19) naar een plaats?

Te weten in het graf, of onder de aarde, waar zij wederom tot aarde worden zoveel het lichaam aangaat.

20) is voor zijn mond;

Dat is, daartoe en daarom, opdat de mond te eten hebbe.

21) nochtans wordt de begeerlijkheid niet vervuld

De zin is: Ofschoon de mens voor zijn mond genoeg heeft ter nooddruft, zo is hij evenwel nimmermeer terdeeg verzadigd, hij tracht altijd naar meer.

22) wat heeft de wijze

Dit is een bredere bevestiging van hetgeen Pred. 6:7 gezegd is, te weten dat al de arbeid des mensen voor zijn mond is. Hierin, zegt de Prediker, zijn alle mensen elkander gelijk, niemand geniet meer dan lijdensnooddruft. Anders heeft hij boven Pred. 2:13,14, bekend dat er een groot onderscheid is tussen een wijze en een dwaas.

Ec 6.7 2.13,14

23) Wat heeft

Anders: wat voordeel heeft de arme, die enz. Alsof hij zeide: De een heeft geen voordeel boven de ander, niemand geniet meer dan nooddruft.

24) arme [meer],

Aldus wordt dit woord genomen Exod. 22:25; Lev. 19:10; Deut. 24:12. Anderszins betekent het eigenlijk ellendige, of bedrukte.

Ex 22.25 Le 19.10 De 24.12

25) die voor de levenden weet te wandelen

Dat is, die wijs en verstandig is om onder de mensen te verkeren en zijn kost te winnen. De Prediker wil dan besluiten dat de gelukzaligheid ook daarin niet bestaat, dat iemand een kloek en gauw broodwinner is, dewijl een zot mens zowel leeft als hij.

26) Beter is het aanzien

Alsof hij zeide: Het is beter zich te laten genoegen met het kleine, dat men tegenwoordig heeft, dan altoos met een onverzadelijke begeerte verder te trachten en meer te willen hebben. Anderen verstaan het aldus, dat in deze woorden ene tegenwerping des vleses is tegen hetgeen de wijze man uitgesproken had tegen de gierigaards. Alsof hij zeide: Nochtans is het beter wat te hebben dan gans niets. Daarom zetten enigen aldus deze woorden: Het aanzien der ogen, [zeggen zij] is beter dan het wandelen der begeerlijkheid.

27) Dit is ook ijdelheid

Te weten deze onverzadelijke begeerte.

28) Wat ook iemand zij

Dat is, van welke staat of rang iemand zij, hij zij van hoge of van lage staat, rijk of arm.

29) naam genoemd;

Te weten, mens; gelijk in het volgende gezegd wordt, en hetgeen hij worden zou, is alreeds voorheen van God in zijn alwijze raad besloten en verordineerd. Daarom is het tevergeefs, dat iemand poogt rijk en van hoge staat te zijn, die God arm en van nederen staat wil hebben. En derhalve is het ijdelheid, dat men bekommerd is over toekomstige zaken.

30) dat hij een mens is;

Dat is, een zwak en broos creatuur, te weten, van stof en aarde gemaakt, gelijk het Hebreeuwse woord Adam, hetwelk hier in de tekst staat betekent.

31) met dien,

Te weten met of tegen God, als over hem klagende, omdat Hij hem in deze of in die staat gesteld heeft. Hoe zou toch stof en as met de Rechter der ganse aarde in het recht kunnen treden? Zie Job 4:17, enz., en Job 9:2,3, en Job 14:1, enz, en Job 25, en Job 34:23.

Job 4.17 9.2,3 14.1 34.23
32) daar zijn veel dingen,

De zin is: Het behoorde den mens genoeg te zijn dat hij zelf ijdelheid is, al voegde hij tot de ijdelheid niet vele andere dingen, die de ijdelheid vermeerderen. Anders: als men vele dingen heeft dat is, vele goederen en hoge ambten bezit zo vermeerdert men de ijdelheid.

33) wie weet,

Te weten van, of uit zichzelven.

34) wat goed is

Versta dit alzo: namelijk wat hem oprecht goed is, zodanig, dat het hem oprechte gerustheid zou kunnen aanbrengen.

35) welke hij doorbrengt

Anders: die Hij [te weten God] gemaakt [of gesteld] heeft als ene schaduw.

36) aanzeggen,

Of, te kennen geven, aanwijzen, bekendmaken.

Copyright information for DutKant